Een aantal van onze verpleeghuizen werd getroffen door het Covid-19. Daadkrachtig ingrijpen om besmettingen te voorkomen was het devies. Alle aandacht ging daar – niet verwonderlijk – naartoe. In de huizen was het welzijn van de bewoner nog altijd het speerpunt, maar dan wel vanuit een medisch perspectief. Heel anders dan de visie ‘Leven zoals u wilt’ waar we ons al zo lang – ook binnen de beweging Radicale vernieuwing verpleeghuiszorg – hard voor maken. Aan het begin van de zomer van 2020 leek de rook een beetje opgetrokken. Hoe keek Marleen van der Sijs toen als directeur Wonen met Zorg, nu directeur Behandeling en Revalidatie, terug op de voorgaande maanden?
Marleen: “Eén dag voor de rest van Nederland dat moest, hadden we de deuren al gesloten. We waren bij Sensire snel aan beurt met het eerste covid-19-geval. Na de persconferentie op 12 maart 2020 hebben we meteen een organisatiebreed kernteam ingericht om beleid te bepalen. Door onze goede connecties met BrabantZorg begrepen we dat we de zorg moesten afschalen naar het strikt noodzakelijke. Elk contact geeft risico op besmetting; dus wat je niet hoeft te doen, niet doen. Die vrijkomende capaciteit zouden we nodig hebben, voor als het medewerkersverzuim omhoog ging en de zorgvraag toenam. Er kwamen andere accenten te liggen op de zorg, zeker als je kijkt naar wat we willen met de Radicale vernieuwing en onze belofte ‘Leven zoals u wilt’. Het was een ramp, we gingen over op crisismanagement. We zaten in een situatie van nood. En nood breekt wet.
Het bizarre was, je keek om je heen, hoorde wat de professionals vonden, voelde de angst voor het virus. We namen allerlei noodmaatregelen – en namen daarmee ook alle zeggenschap weg. Dat overkwam onszelf trouwens net zo goed. We hebben hier in overleggen met het leger gezeten; die namen de regie over op een van onze locaties om daar een zorghotel in te richten. Het is een structuur van doen wat je opgelegd wordt.”
“Het was idioot voor ons – zorg stoppen, dagvoorzieningen sluiten, behandelingen in de eerste lijn staken, mensen daarover informeren – dat gaat volkomen tegen je natuur in. Maar we vonden dat het moest, omdat elk contact risico op besmetting opleverde. We keken goed naar wat er in Brabant gebeurde: centraliseren van persoonlijke beschermingsmiddelen voor medewerkers, veel tijd steken in communicatie, webinars organiseren, webinstructies maken.
We hadden een geoliede managementmachine. Maar het was wel een klein groepje dat alles bepaalde. Je kunt ook niet met jan en alleman overleggen, dat past niet in een bevelstructuur. En het was niet mis, wat we deden. Neem die bezoekmaatregel. Jeetje, wat had dat een impact! Behandelaren die we van de afdelingen weghielden. Vrijwilligers die niet meer mochten komen. Naasten die zo belangrijk zijn in het dagelijks leven van bewoners, werden ineens ongewenste bezoekers. Als een trein die tot stilstand komt.”
“We zaten meteen in het crisismanagement, in een situatie waar je totaal niet vertrouwd mee bent. Kennelijk ga ik dan meteen in de directieve stand. Ik kom in actie en ga heel erg regelen. Dat was goed voor een aantal zaken, maar de balans ging er wel uit, juist ook in de relatie met naaste collega’s. In het hart van de crisis legde iemand die bij ons een heel andere rol heeft en bezig móet zijn met reflectie, me een aantal beschouwende vragen voor. Vlak voor een webinar. Ik moest bijna voor camera, ik had gedoe met die mondmaskers, er waren dezelfde ochtend weer twee mensen overleden. Toen was het: nu even niet. Zo heb ik dat ook gezegd, behoorlijk kortaf. Terwijl ik ook wel voelde, of misschien juist omdát ik voelde, dat we dit soort gesprekken moesten hebben. Maar de machteloosheid zat in de weg. En op dat moment was ik niet bezig met de ander, of die wel goed in haar kracht zat. Terwijl ik dat wel als mijn verantwoordelijkheid voel, en als mijn collegiale zorg.”
“We zijn nog lang niet uit de crisis. Op straat lopen mensen met mondmaskers, medewerkers en behandelaren dragen mondmaskers. Dus het is moeilijk nu al te zeggen wat we ervan geleerd hebben. Als ik terugkijk op de eerste periode, denk ik, dat we hadden moeten blijven praten, ook al was er die tijdsdruk. Dat is later allemaal hersteld. Wat je wel zag, was dat onze zorgteams zich weer veel bewuster werden van het dagelijks leven in de huiskamers. Van de individuele bewoners en hoe die reageerden op het wegvallen van de drukte toen de huizen sloten. Dat de een gebaat is bij heel veel gedoe om zich heen en de ander weer niet. Daar wordt weer over gesproken wordt, zeker ook met de familie. Dat is nu beter gegaan, reflecteren, samen met familie en huiskamer, zelfs al is het druk. We gaan de teams daarop nog meer coachen: dat zij de dialoog continueren; zíj zijn het die de relatie opbouwen met naasten en bewoners. Het klinkt gek, maar in veel opzichten had ik deze periode toch niet willen missen. De crisis houdt ons een enorme spiegel voor, de hele wereld, ons werkveld én ons, in de omgang met elkaar, en met bewoners en hun naasten.”
Dit artikel verscheen eerder op de website van LOC, het netwerk rondom waardevolle zorg, en is met toestemming overgenomen. Lees het hele interview hier.