Tijdens Wereld Alzheimer Dag vragen wij graag aandacht voor de column “Ik ben iemand die ik vroeger niet was”, gemaakt tijdens een inspiratiebijeenkomst over Vernieuwing verpleeghuiszorg. Tijdens deze bijeenkomst probeerden we ons te verplaatsen in de beleving en het gevoel van mensen met dementie.
Ik ben iemand die ik vroeger niet was. Ik ben een vrouw die door gangen dwaalt en alleen de muren ziet; niet waar ik naartoe ga. Ik leef op de tast, op geluiden om me heen, op de geuren van het dorpsplein, of de smaak van bloed als ik ergens tegenaan gelopen ben. Ik leef zonder richting. Links en rechts zijn twee woorden zonder zeggingskracht geworden. Ik dwaal. Ik begrijp dat ik in een park ben, of in de herberg, of in een dokterspraktijk, omdat mensen me dat vertellen. Omdat iemand zijn vingers in die van mij vlecht en zegt: deze kant op. Ik kom op plekken terecht die ik niet uitgekozen heb en ik vertrouw erop dat het klopt. Dat ik ben waar ik hoor. Ik zie soms niks, en soms weinig, en soms alleen maar wat zich aan de binnenzijde van mijn schedel afspeelt. Soms zie ik vroeger, toen ik nog zien kon. En soms zie ik het einde.
Ik ben iemand die ik vroeger niet was. Ik ben degene die drie keer vraagt of je iets wil herhalen, en dan gewoon maar knikt, terwijl ik het eigenlijk nog steeds niet verstaan heb. Ik vouw mijn handen achter mijn oren. Schelpen van vlees die niet helpen. Ik ben iemand die zich afvraagt waarom overal afkortingen voor gebruikt worden. Na vijfentachtig jaar lijken alle letters op elkaar. Ik ben iemand die Nederlands spreekt maar het niet meer verstaat. Er was een tijd dat ik veel naar muziek luisterde. Maar er zit geen verschil meer in de tonen. Alle klanken galmen hetzelfde, en mijn hoofd zit in een vissenkom. Ik ben degene met onzichtbare oorkleppen. Gevangen in mezelf. Dat is een veel minder barmhartige gevangenis dan je zou denken.
Ik ben iemand die ik vroeger niet was. Ik woon in een dorp, en in dat dorp ken ik iedereen; ik weet alleen niet meer hoe ze heten. Ik ben iemand die zich te gast voelt in haar eigen huis. Als ik door de straten loop, onderweg naar werk waar ik niet meer werk, pluk ik bloemen – daar hield mijn man zo van – waar is hij eigenlijk? Waarom loop ik hier alleen? En wie heeft die bloemen voor me geplukt? Iemand vraagt aan me of ik verdwaald ben. Wat een rare vraag. Dit is mijn dorp. Hoe kan ik nou verdwalen in mijn eigen dorp? Maar terwijl hij verder loopt en ik om me heen kijk besef ik ineens dat ik deze straatnamen niet ken. Woon ik hier?
Ik ben iemand voor wie deuren steeds vaker sluiten, in plaats van open gaan. Laatst werd ik wakker en wist ik het woord voor sjoelbak niet meer. Ik zag hem staan, die sjoelbak, en wilde er iets over zeggen, maar ik wist het woord ervoor niet meer. ‘Die!’, zei ik, ‘Die’. En uiteindelijk begreep je me.
Soms zing ik. Ik ben altijd een goede alt geweest. Ik kijk naar de lippen van de dirigent en zie ‘Halleluja’. Ik zing haar na. Ik zing zelf. Halleluja. Halleluja.
Ik ben iemand die ik vroeger niet was, en ik vraag me vaak af wie jij bent. Ik ken je niet, denk ik, maar ik zie iets prettigs in jou. Ik zie iemand die geen last van me heeft, hoe lastig ik ook ben. Iemand die zegt: kom hier maar wonen. Alles mag mee.
Ik weet dat je soms moe bent. Rust nodig hebt. Dat je tijd aan me kwijt bent en de afwas blijft staan. Weet dat ik dat weet. Ook al is weten soms een ingewikkeld iets voor me.
Ik ben iemand die ik vroeger niet was. En toch ook wel. Ik ben je moeder, je vader, je buurman, je vriend van vroeger of de partner die ooit alles kon wat jij nog steeds kan. Ik ben incompleet, maar ik ben nog altijd iemand. Ik woon in je straat, in je dorp, in jouw wereld.
Ik ben iemand die ik vroeger niet was. En ik heb je nodig.